Willemsoord, gelegen in N.W. Overijssel, werd gesticht in 1820. In dat jaar werd in opdracht van de Maatschappij van Weldadigheid begonnen met de aanleg van wegen en de bouw van de eerste huizen, met daarnaast grotere gebouwen zoals een directeurswoning, een spinzaal met washok, een woning voor de adjunct-directeur fabriekswezen en een school met onderwijzers woning. De benodigde grond was daarvoor aangekocht van onder meer “Het Heideveld” uit Steenwijkerwold
Generaal Johannes van den Bosch ( afbeelding rechts) was de geestelijk vader van de plannen om in Frederiksoord, Wilhelminaoord en Willemsoord drie vrije koloniën te stichten om kansarme gezinnen uit het westen van Nederland de gelegenheid te bieden een nieuw bestaan op te bouwen. Deze zogenaamde kolonisten kregen een woning met een hectare grond, er werd voorzien in hun onderhoud, er was geneeskundige hulp, alsmede godsdienst- en schoolonderwijs. Dankzij de contributie van een flink aantal redelijk gefortuneerde Nederlanders konden de leefomstandigheden van die lagere volksklassen aanzienlijk verbeterd worden. Het Huis van Oranje was geïnteresseerd in de plannen. De kroonprins van Oranje, de latere Koning Willem II, gaf Willemsoord zijn naam. Willem betaalde de bouw van de school en onderwijzerswoning, de kosten bedroegen 1400 gulden voor de realisatie van beide gebouwen.
Het regiem van de Maatschappij was streng. De jeugd ging zes dagen per week naar school. Willemsoord telde een relatief groot aantal opleidingen naast de lagere school. Zo was er nabij het centrum een naai- en breischool alsmede een tekenschool. De jeugd kon ook opgeleid worden in verschillende takken van nijverheid. Zo was er een zakkenweverij, een touwbaan, een timmerwinkel en een verfwinkel, terwijl de bos- en landbouw de jeugd het perspectief geboden werd, om na de opleiding, op de administratie van de Maatschappij terecht te komen. Op de afbeelding links een kolonist in de door de Maatschappij verstrekte kleding
Het eerste kerkgebouw dat in de drie vrije koloniën werd gesticht was bestemd voor de joodse kolonisten. Die gezinnen werden in het noordoostelijke deel van de kolonie Willemsoord (op de Pol) gehuisvest en dat gebied kreeg in de volksmond de naam Jodenhoek. Er werd later (1837) ook een Israëlitisch schooltje gebouwd samen met een kleine synagoge. In 1860 woonden er nog 24 joodse gezinnen in de kolonie Willemsoord. De Nederlands Hervormde kerk aan de Steenwijkerweg in Willemsoord werd in januari 1855 ingewijd.
Maar Willemsoord kende ook een eigen landbouwvakschool die op de Ronde Blesse was gesitueerd: de Gerard Adriaan van Swieten school. De maatschappij bezat in de directe omgeving drie grote boerderijen (Hoeve Amsterdam, Hoeve Utrecht en Hoeve Generaal van den Bosch) waardoor er voldoende grond beschikbaar was voor het aanleggen van proefvelden voor de studenten. Verder waren een veearts, stoomzuivelfabriek en een ontromingsfabriek gevestigd. De landbouwschool werd in 1890 gesticht en 1910 gesloopt vanwege het stopzetten van de rijksfinanciering voor deze vorm van onderwijs, waarna de school tot woonhuis werd omgebouwd.
Bijzonder kenmerken van Willemsoord
Cecilia Kloosterhuis schrijft in haar boek “De bevolking van de Vrije Koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid” onder meer, dat de gangbare spreektaal in de “kolonie” dicht bij het Algemeen Beschaafd Nederlands lag en “geïmporteerd” was door de stedelingen uit het Westen.
Maar ook de omgangsvormen in het dorp speelden een rol in het anders zijn. Kinderen werden van jongs af aan orde en regels gewend en strenger opgevoed dan elders, aldus de vrouw naar wie in Willemsoord een straat werd vernoemd. Over de vormgeving van het dorp is ze wat negatief: “Het strakke van de aanleg, de ontzettende regelmaat in de verkaveling, de eentonigheid van de vrijwel gelijke koloniehuisjes ( zie afbeelding links) op honderd meter afstand van elkaar langs de kaarsrechte wegen. Alles monotoon, zelfs de houtwallen. Geen verrassing, geen kronkelweggetjes”.
Het dorp telde een kerk, school, postkantoor, een café en een spoorweg stationnetje. Er waren een paar winkels, een bakkerij, smederij, een klein zuivelfabriekje, de molen, een mandenmakerij, een eigen dokter en vroedvrouw. Er was eigen koloniegeld in omloop. Dit om te voorkomen dat de “kolonisten “zich in naburige dorpen te goed deden aan de nodige hoeveelheden alcohol en zodoende niet voor het onderhoud van hun gezin konden zorgen. Het koloniegeld had dan ook alleen geldigheid in de winkels van de Maatschappij. Het dorp beschikte over een verenigingsgebouw dat hoofdzakelijk gewijd was aan onderwijs en ontspanning. In de volksmond werd het verenigingsgebouw “Ons Gebouw” genoemd.
Na de Tweede Wereldoorlog, zo eind vijftiger, begin zestiger jaren, kreeg Willemsoord een ander gezicht. Tussen de Paasloregel en de beek De Reune werd een nieuwe woonwijk gebouwd, later gevolgd door een aantal nieuwe woningen in het zuidwesten van het dorp. De Generaal van den Boschschool ( basisschool) moest uitbreiden omdat zij te klein werd in verband met de aanwas van leerlingen. Het Multifunctioneel centrum ’t Koloniehuus kwam mede dankzij veel vrijwilligerswerk tot stand.